Het lijkt common sense dat in geval van de energietransitie de overheid voorop moet gaan in het herinrichten van de markt. Ik zie dat nadrukkelijk anders. De centrale vraag in mijn benadering is, wat gaat er mis in de energiemarkt of in het energiesysteem als de overheid niet ingrijpt? Dat de overheid een grote rol heeft bij het realiseren van de energietransitie is evident, maar de vraag is of de energiemarkt anders moet worden georganiseerd. Overheden zouden alleen moeten ingrijpen wanneer de markt faalt, dat wil zeggen wanneer de markt niet in staat is om maatschappelijke gewenste uitkomsten te realiseren.
Zeker. Vandaag de dag bestaat ongeveer 80% van de energie die we gebruiken uit moleculen. Voor de toekomst mogen wij veilig aannemen dat het aandeel elektronen fors zal toenemen. Maar met alleen elektriciteit gaan wij het beslist niet redden. We houden moleculen nodig, vanwege energiedichtheid, maar ook als industriële feed stock en warmte.
Dat studies dan stellen dat de verhouding tussen elektriciteit en gassen rond 2060 ongeveer fifty-fifty zal zijn, daar hecht ik overigens niet zo veel waarde aan. Ik heb dat soort scenario’s zelf ook wel gemaakt vroeger, bij het Centraal Planbureau. Dat zijn storylines, heel nuttig om te denken over de toekomst, maar het zijn zeker geen voorspellingen. 2060 is heel ver weg, dus niemand kan voorspellen hoe het energiesysteem er dan uit zal zien.
Als verkenning van de toekomst ben ik het daarmee eens, maar niet om tot voorspellingen te komen. Wij hebben sinds een jaar of 20 een geliberaliseerde energiemarkt, met decentrale besluitvorming. Dit heeft ons veel voordelen gebracht in de vorm van lagere prijzen en meer innovatie. Ik kijk hier dus naar vanuit een economisch denkraam. Vóór de liberalisering werd het energiesysteem centraal aangestuurd. Nu niet meer. Netbeheerders hebben overigens nog steeds zo’n centrale rol. Die willen een visie ontwikkelen waar het heen gaat en daar de infrastructuur naar modelleren. Dat is goed. Maar door de liberalisering laten wij veel meer over aan marktpartijen, aan producenten en consumenten. Netbeheerder hebben nu alleen een faciliterende rol, zij zijn volgend. Om het mechanisme van decentrale organisatie van het energiesysteem goed te laten werken moeten de prikkels goed zijn, prijsprikkels met name. En hoe van daaruit de energiesystemen zich dan verder ontwikkelen, dat weet niemand, omdat het onmogelijk is te voorspellen wat toekomstige prijzen zullen zijn.
Het gaat er dus om dat we die prijzen goed zetten. En dan zeg ik nog eens: wat gaat er vandaag nou zo mis in het energiesysteem, dat dit overheidsingrijpen zou legitimeren?
Mijn antwoord is dan, de beprijzing van het klimaateffect. Dat moet je op orde hebben. Als wij CO₂-uitstoot zo beprijzen dat deze in verhouding staat tot de klimaatschade, dan zijn wij al een stuk verder. Dan hoef je als overheid verder niet zoveel meer te doen.
En inderdaad, die beprijzing moet worden vastgesteld op centraal niveau. Gas- en elektriciteitsprijzen komen voort uit de internationale energiemarkten. Die prijzen zijn endogeen, het resultaat van vraag en aanbod. Niemand bepaalt wat die prijs moet zijn, dat is de resultante van een markt. Voor CO₂, echter, was er geen markt. Economen noemen dat een marktfalen. Dus daar moet je als overheid iets collectiefs doen. En daarvoor hebben wij in Europa het emissiehandelssysteem ontwikkeld, het ETS. De CO₂-prijzen die daar dan uit voortkomen zijn de resultante van marktprocessen. De CO₂- prijzen worden bepaald door aan de ene kant het emissieplafond, dat door de overheid wordt vastgesteld, en aan de andere kant de kosten die marktpartijen moeten maken om hun emissies te reduceren. Het belangrijkste wat de overheid moet doen is om het emissieplafond goed te zetten, dat wil zeggen zodanig dat de klimaatdoelstellingen worden behaald.
Het is op zijn minst een belangrijk instrument. Maar er zijn meerdere marktfalens mogelijk die ingrijpen kunnen rechtvaardigen. De ontwikkeling van infrastructuur bijvoorbeeld, wanneer die vanuit de markt niet tot stand komt. Al is het maar vanuit de onzekerheid over de vraag hoe deze in de toekomst gebruikt gaat worden. Private partijen kunnen de onzekerheden daaromtrent soms niet goed adresseren.
Bij warmte bijvoorbeeld, spelen vele elementen door elkaar. Het belangrijkste element is ook daar dat we de CO2-emissie goed beprijzen. Als dan blijkt dat het aanleggen van een infrastructuur tussen bijvoorbeeld de Rotterdamse haven en het Westland, op basis van de goede CO2-prijs uit kan, dan kun je concluderen dat het maatschappelijk wenselijk en rendabel is. Als private partijen het desondanks niet oppakken, moet je niet meteen naar subsidie zoeken, maar vragen waarom de markt het niet aan durft. Dat kan dan te maken hebben met afnameonzekerheid bijvoorbeeld, of onzekerheid over toekomstig overheidsbeleid. Dan moet je dat dus adresseren. Als we dan een netwerkbedrijf aanwijzen om die infrastructuur te realiseren en het netwerk openstellen voor andere producenten, dan kan een efficiënte warmtemarkt ontstaan.
Wat we bij waterstof zien gebeuren is interessant. Wij zien allerlei partijen, in de Maasvlakte en in Noord-Nederland, maar ook in het buitenland, die graag waterstof willen maken. Maar wel op voorwaarde dat er geld bij moet van de overheden. Maar, de CO2 is al beprijsd, die staat nu al op ongeveer 50 euro per ton. Dus we hebben het klimaatprobleem prijstechnisch al geïnternaliseerd. Waarom moet daar nog eens geld bij?
Die beprijzing was eerder beslist te laag inderdaad. Hij bewoog lang rond de 15 euro per ton, om in 2018 te stijgen naar 20 en nu naar rond de 40 euro per ton. Dat is een serieuze prijs, een prijs die echt pijn doet voor fossiele energieproductie, maar ook een prikkel is voor energietransitie. Wat de CO₂-prijs uiteindelijk moet zijn om een bepaalde techniek rendabel te maken, kun je tamelijk eenvoudig uitrekenen. Dat doen de bedrijven zelf immers ook. Ik heb ooit uitgerekend dat de prijs van CO₂ op 45 euro per ton moet liggen om kolencentrales te doen dichtgaan. Bij een hogere CO₂-prijs wordt de productie door kolencentrales onrendabel.
Dus economisch gezien is het een vreemd model als de overheid langs allerlei wegen de kolencentrales uit de markt probeert te duwen, terwijl een goede CO₂-beprijzing maakt dat de markt zelf het werk doet. Dan voorkom je ook alle gedoe van schadevergoedingen en zo. Nu is er een rechtszaak gaande waarbij de aandeelhouders van een kolencentrale schadevergoeding vragen omdat ze moeten sluiten, maar dit was voorkomen door alleen de CO₂ prijs als beleidsinstrument te gebruiken.
Dus als collega Smeulders in jullie vorige interview het jammer vindt dat de overheid de fusie met de Zweedse staalmakers niet heeft aangegrepen om Tata te vergroenen dan zeg ik, als zo’n vergroeningsproject niet rendabel is, terwijl de CO₂-prijs klopt, dan moeten wij niet tegen de overheid zeggen dat ze het verlies moet afdekken met subsidies. Als een bedrijf die verantwoordelijkheid voelt en als de marktbehoefte aan groene staal er is, dan neemt zo’n staalbedrijf zelf wel het risico. Marktpartijen zijn vrij om te investeren waar ze in willen investeren, dat is de essentie van een decentraal marktmodel. We zien nu ook dat beleggers bedrijven hiertoe steeds meer gaan dwingen. De overheid moet vervolgens vooral zorgen voor eerlijke en passende regels, voorwaarden en procedures. Maar als marktpartijen dan zeggen, wij investeren alleen als de overheid er ook nog eens geld bij legt, dan klopt er iets niet. Om terug te komen op groene waterstof: om deze techniek rendabel te maken heb je een veel hogere CO₂-prijs nodig dan veel andere technieken om emissies te reduceren. Er zou dus heel veel subsidie bij moeten.
Het maatschappelijke probleem van geven van subsidies is dat het geld is dat afkomstig is van burgers. Kleinverbruikers betalen nu al ongeveer de helft van de collectieve kosten van de energietransitie. Men vindt het mooi wanneer bedrijven overstappen op groene stroom, maar we willen hen daar niet te zwaar mee belasten. De netwerkverbindingen naar offshore windparken bijvoorbeeld worden betaald uit de ODE, de opslag voor duurzame energie. Maar die ODE wordt voor het grootste deel weer betaald door de kleinverbruikers, terwijl die nog geen kwart van dat stroomvolume gebruiken. De grootgebruikers, die ongeveer een derde van die stroom afnemen, betalen slechts 1 procent van de kosten. Je kunt dus zeggen, de kleingebruikers dragen de lasten en de industrie de lusten. Daarom heb ik een probleem met het subsidiëren van de industriële overstap naar groene waterstof. Want ook daar gaat de rekening naar de burgers, terwijl de industrie nog veel goedkopere opties heeft om haar emissies omlaag te brengen, maar die opties worden onvoldoende benut omdat hun energie goedkoop is. Onlangs is weer gebleken dat de Nederlandse industrie achterloopt in termen van energiebesparing in vergelijking met andere Europese landen.
Dat denk ik niet. Industriële bedrijven zitten echt niet alleen in Nederland vanwege de goedkope energie. Het gaat ze om een veelheid aan locatievoordelen. Dichtbij goede zee- en luchthavens, hoge kwaliteit van arbeid, kwalitatieve wet- en regelgeving, een goed belastingregime. Bedrijven gaan echt niet direct emigreren wanneer de energiebelasting in Nederland omhoog gaat.
Nou, ook dan aarzel ik. De hoeveelheid groene stroom is beperkt, niet oneindig, er zijn ruimtelijke beperkingen. We moeten echter veel meer groene stroom hebben. De burger wil en moet elektrisch rijden, alles elektrificeert, de stroomvraag wordt steeds groter. En die stroomvraag moet vergroenen. Als je dan zegt, wij claimen die groene stroom voor de productie van waterstof, dan is de vraag of dat maatschappelijk de beste oplossing is.
Het zal al een grote opgave zijn om de geplande volumes te halen, dus het zal niet zo eenvoudig zijn om daarboven op nog meer te realiseren. Bovendien moet je je realiseren dat waterstofproducenten op een stroommarkt met andere stroomgebruikers concurreren. Het past niet in een geliberaliseerd energiebestel dat je dan tegen bepaalde klanten zegt, jij krijgt subsidie voor je stroomconsumptie, terwijl andere zelfs een hoge heffing voor het stroomgebruik moeten betalen.
Nee, dat is niet per se een raar verhaal. Mijn punt is vooral dat het niet moet gaan om bepaalde technieken te stimuleren, maar om te zorgen dat CO₂ goed beprijsd is. De markt zoekt dan wel uit welke techniek de beste is. Dit geldt ook voor de netbeheerders die door de overheid gereguleerd worden. Gasunie en TenneT krijgen van de overheid doelmatigheidsprikkels. Als deze twee netbeheerders vanuit doelmatigheid redenerend zeggen, wij hebben grootschalig groene waterstof nodig, dan is er kennelijk een business case. De voordelen van het maken van waterstof op de Noordzee zijn dan kennelijk groter dan de kosten van het verder uitbouwen van de stroominfrastructur.
Hieruit blijkt al: ik ben niet anti-waterstof, net zo min als ik anti of voor andere technieken ben. Ik vind grootschalige groene waterstof prachtig. Het zou geweldig zijn wanneer wij via groene waterstof onze industrie kunnen vergroenen en emissies omlaag krijgen. Mijn punt is alleen dat als de infrastructuurbeheerders en marktpartijen hierin geloven, dat dit dan uit hun eigen (of beter gezegd: hun gezamenlijke) business cases moet komen, zoals Gasunie dat nu doet overigens. Maar als dan gezegd wordt dat ook dan de markt het niet op eigen kracht oppakt, dan kan offshore groene waterstof kennelijk niet uit, ook maatschappelijk niet, omdat CO₂ al beprijsd is.
Deze vraag raakt misschien wel de kern van het probleem. Als je doelstellingen stelt voor bepaalde technieken (warmte, elektrificatie of waterstof), dan is een beleidsinstrument als ETS, dat een kwantitatieve doelstelling heeft voor CO₂-emissies, daarvoor niet geschikt. ETS is echter het kerninstrument voor het Europese klimaatbeleid, al de rest is daaraan ondergeschikt. Het ETS is gebaseerd op een kwantitatieve doelstelling voor emissiereductie, die weer gekoppeld is aan de doelstelling van Parijs voor opwarming van de aarde. Als je daarnaast andere kwantitatieve doelstellingen stelt, zoals dat je in 2030 een ‘groene waterstofketen’ wilt hebben, dan moet je je afvragen waarom je dat doet. Het gaat maatschappelijk immers niet om een waterstofketen te krijgen of een warmte-industrie op te richten, maar om CO₂ emissies te verlagen. Elk beleid dat aanvullend is op ETS, maar dezelfde sectoren raakt, heeft alleen invloed op de wijze waarop we emissies gaan reduceren, niet op de opvang van de emissiereductie zelf. Je kunt ook zeggen, elk aanvullend beleid heeft vooral invloed op de verdeling van de lusten en lasten, op wie profiteert van het klimaatbeleid en wie daar de rekening voor betaalt. Ik begrijp heel goed dat iedereen graag aan de ontvangende kant wil zitten, en daarom pleit om een bepaalde techniek of industrie te bevorderen, maar dat is niet perse maatschappelijk efficiënt.
Jawel, maar ik blijf sceptisch over verdienvermogen zo lang ik de sluitende business case niet zie. Waterstof is geen aardgas. Met aardgas hebben wij veel geld verdiend voor de BV Nederland, omdat de productprijs heel laag was en de marktprijs hoog. Het kostte een cent of 2, wij verkochten het voor 20 cent. Tel uit je winst. Bij waterstof echter ligt de marktprijs onder de kostprijs. Er moet dus geld bij, in de hoop dat je dat in de toekomst terugverdient. En wat is dan ons concurrentievoordeel ten opzichte van andere landen?
Stel dat Nederland heel competitief is en dat Nederland het goedkoper kan doen dan de concurrenten. Dan nog moeten wij zien of wij verder komen dan het terugverdienen van de kosten. Dan nog zie ik niet direct de harde verdiensten. Er zullen zeker geen baten ontstaan zoals we met aardgas hebben gehad.
Maar inderdaad, áls onze buurlanden massief investeren in waterstof en áls zij er geld voor over hebben om hun industrieën te vergroenen en áls wij het in Nederland kunnen produceren en transporteren tegen competitieve kosten, dan kan dat de businesscase veranderen. We profiteren dan van subsidies die buurlanden betalen. Voor Nederland is dat dan positief, maar de vraag is of dat ook voor Europa als geheel geldt.
Uiteindelijk gaat het om de vraag hoe we de CO₂-emissies omlaag krijgen, want het klimaatprobleem is immers het grootste probleem waar we nu mee te maken hebben. Vanuit maatschappelijk perspectief zou het niet moeten gaan om bepaalde technieken te promoten, maar marktpartijen te prikkelen om te zoeken naar de meest efficiënte oplossingen voor emissiereductie.
[addtoany]